Longread

Waarom het De Correspondent-artikel van Nico Kennes niet goed is

23-10-2014 18:10

Hoe vaak ik Waarom we slechte popsongs toch goed gaan vinden van de Vlaamse muziekjournalist Nico Kennes op De Correspondent ook lees, ik ga het maar geen goed artikel vinden. Hoe kan dat? 

Omdat de feiten anders liggen, en daar geen idiote aannames over smaak, of gewichtig klinkend wetenschappelijk bewijs over wat lekker in het gehoor ligt, voor nodig is.

Terug naar 1913

Eerst even een stap terug in de tijd. Op 29 mei 1913 werd in het Parijse Champs Elysées Theater het ballet Le sacre du printemps opgevoerd, op muziek van Igor Stravinsky. Het pas geopende theater zat vol, ticketprijzen waren voor deze bijzondere première verdubbeld. Het vorige stuk van de uitgeweken Rus Stravinsky, De vuurvogel, was een groot succes geweest, een heuse hit.

Al bij de eerste noten van het stuk onstond er rumoer in de zaal, dat aanzwol tot keihard geschreeuw en boe-geroep. De muziek was door het lawaai nog amper hoorbaar, choreograaf Nijinsky moest vanuit de coulissen de maat aangeven aan de dansers. En het bijhouden van de maat was al zo lastig. Le sacre du printemps klonk als geen ander stuk, met ongewone notencombinaties en instrumenten die anders werden ingezet dan gebruikelijk was. Dirigent Monteux verliet na de uitvoering door een wc-raampje het theater, bang om gelyncht te worden door het uitzinnige publiek. Een krant recenseeerde de volgende dag: “Dit was geen offer aan de lente, maar een slachting van de trommelvliezen”.

Een paar dagen later werd het stuk nog een keer opgevoerd. Componist Maurice Ravel, die al bij de eerste uitvoering overtuigd was geraakt van de genialiteit van Stravinsky’s muziek, merkte op dat het publiek aanmerkelijk kalmer bleef.

De reputatie van het stuk, dat wat werd neergezet als ‘het grootste schandaal in de muziekgeschiedenis’ (kijk deze documentaire van Tijl Beckand terug) evolueerde tot muziek die rustig gebruikt kon worden in een Disney-film.

Lerende neuronen

Wetenschapsjournalist Jason Lehrer schrijft in zijn boek Proust was a Neuroscientist dat de opstand van het publiek waarschijnlijk lag aan de ongebruikelijke noten en maatwisselingen in het stuk. Specifieke neuronen in de hersenstam zetten onbekende geluiden om in patronen. Als dat lukt, geven de hersenen een stofje af (dopamine) dat voor geluksgevoel zorgt. Lukt het niet om die geluiden in bekende patronen te vangen, dan geven de hersenen teveel dopamine af, wat ervoor zorgt dat we ons gedesoriënteerd en verward voelen.

Maar: deze neuronen kunnen ook leren. Hoe vaker je aan ongebruikelijk geluid wordt blootgesteld, hoe eenvoudiger het wordt om lawaai in muziek om te zetten.

Nummers sandwichen

Dat jonge kijkers van Disney’s Fantasia niet de neiging voelen ‘boe!’ te roepen naar het beeldscherm, zou kunnen liggen aan het feit dat hun oren eerder muziek hebben gehoord die door Stravinsky was beïnvloed. Waarschijnlijk zaten bij de tweede uitvoering van de Sacre Parijse hipsters in de zaal die een imaginaire veiligheidsgordel om hadden,  voorbereid op de schok die ze zouden gaan krijgen, en ‘m daarom niet echt voelden.

Dat wil niet zeggen dat Stravinsky anno nu niet meer in staat is om luisteraars de gordijnen in te jagen, of dat zijn Sacre dagelijks te horen is op Radio4. Het toont wel aan dat de juiste voorbereiding ervoor zorgt dat muziek makkelijker verteerbaar wordt. Door een ongebruikelijk nummer bijvoorbeeld te sandwichen tussen twee bekende hits. Een ‘format’ dat bij radiomakers al veel langer bekend was dan het Hey Ya!-voorbeeld dat Nico Kennes aanhaalt uit Charles Duhligg’s overigens fascinerende boek The Power of Habit (hier helemaal te lezen in pdf).

Duhligg schrijft dat alle professionals, waaronder het label van Outkast/André 3000, en radio-dj’s, er direct van overtuigd waren dat Hey Ya! een hit was. Het nummer was, toen het nummer klaar was, door het computerprogramma Hit Song Science heen gehaald en ook dat voorspelde: dikke hit. Dat het nummer niet direct aansloeg bij luisteraars in Amerika, had met de (schijnbaar) afwijkende geluiden en structuur te maken. Maar zoals het ‘Sacre’ voorbeeld al aantoonde, als je luisteraars maar voorbereid, kan het goed komen.

Door het tussen bekende nummers te plakken, werd Hey Ya! alsnog de hit die iedereen had verwacht. Nergens schrijft Duhligg dat er grote sommen geld aan te pas gekomen zijn om ervoor te zorgen dat Hey Ya! gedraaid bleef worden. Platenmaatschappijen hebben vele artiesten in hun stal, ze weten dat het lang niet altijd lukt om een hit te scoren. Waarom zo lang vasthouden aan een afwijkend nummer van een relatief kleine artiest, die ook nog ’s actief is in een specifiek genre (hiphop)?

DJ’s in de zak van grote labels?

Omdat dj’s (of playlistmakers) het een lekker nummer vonden, waarvan ze zeker wisten dat hun luisteraars het uiteindelijk wel goed zouden vinden.  Noem het de muziekmissionarismissie.

Kennes veronderstelt in zijn stuk dat radiomakers hun eigen voorkeur en smaak niet laten prevaleren bij de muziek die ze draaien. Sterker nog, hij beweert dat de Vlaamse Radio2 en het Nederlandse 3FM in de zak van de grote labels zitten, en enkel die platen draaien die ze worden opgedrongen. Hard bewijs daarvoor ontbreekt.

Dat hitparadenoteringen gekocht kunnen worden, is al eerder bewezen (zie hier). Maar de samenstellers van hitlijsten zijn ook niet gek, dus doen ze daar wat aan.

Nu tegenwoordig ook YouTube-views meetellen bij het samenstellen van een hitlijst en playlists (lees hoe dat in Engeland gaat), ligt manipulatie van YT-views voor de hand. Daar wordt dan ook wat aan gedaan (lees daar hier meer over).

Veel draaien maakt nog geen hit

Wie zijn oor te luisteren legt in ‘het wereldje’ hoort genoeg verhalen over ‘payola’ die tot diep in de jaren negentig is betaald aan Nederlandse dj’s, in de vorm van snoepreisjes, bordeelbezoek of andere gunsten. Die tijden zijn wel voorbij. Tegenwoordig zouden radiomakers van met name commerciële zenders via ingewikkelde constructies meeliften op publishing-inkomsten van artiesten en labels. De Volkskrant bewees zoiets al een paar jaar geleden.

Maar veel draaien garandeert nog altijd geen hit, net als New Coke of vrouwenbier ondanks een gigantische marketingcampagne niet aansloeg bij het publiek. Vraag het om het even welke 3FM-dj, allemaal hebben ze een lijstje met gekoesterde liedjes die ze vaak in hun door vele honderdduizenden mensen beluisterde programma’s hebben gedraaid, maar die nog geen deuk in een pakje boter hebben geschopt. Ja, echt waar, dj’s van publieke zenders hebben een eigen smaak, voelen zich allemaal muziekmissionaris en zouden niets liever zien dan dat door hen ‘ontdekte’ nummers een hit worden.

‘Happy’

Mooi voorbeeld van hoe een liedje een hit kan worden, is Happy van Pharrell. Het is nu niet meer voor te stellen, maar pas toen de kinderen van 3FM-music director Basyl de Groot hem vertelden dat ze het liedje zo leuk vonden, kwam het op de zender, en groeide het uit tot de onvermijdbare hit die het nu is geworden. Niemand heeft Basyl ervoor betaald, hij is door geen ingehuurde plugger onder druk gezet.

Over ‘pluggen’ gesproken: ‘de plug’ is onder meer een tamelijk openbaar moment in het 3FM-gebouw (‘de peperbus’) waarbij inderdaad ingehuurde pluggers op woensdagochtend dozen vol plaatjes onder de aandacht brengen van diverse dj’s. De rij met pluggers is lang, het aantal platen wat wekelijks wordt uitgebracht is groot. Een kleuter kan zien dat het niet lukt om al die nieuwe platen op de radio te krijgen.

Hoewel er geen echte playlist meer is bij 3FM, wordt er maar een beperkt aantal nieuwe liedjes per week gedraaid. Maar al veel meer dan in het verleden het geval is.

DJ’s met een eigen smaak

Bij de keuze daarvan laten de makers zich onder meer voorstaan op hun eigen gevoel voor wat de luisteraar leuk vindt, en hun eigen smaak. Wilbert Mutsaers, zenderbaas van 3FM, over de soms eigenzinnige keuzes en de weerstand daarover van platenlabels: “In tegenstelling tot een paar jaar geleden voeren we nauwelijks meer ‘moeilijke gesprekken’ over playlistbeslissingen die niet helemaal stroken met marketingplannen. Er is meer dan alleen radio in de wereld en de wereld is veranderd, dat weten de labels ook.”

Dat labels de playlists van een publieke zender als 3FM voorschrijven, iets wat Kennes in ieder geval suggereert in zijn verhaal, is hiermee afdoende ondergraven lijkt me.

Blijft over Kennes’ bewering dat veelgedraaide hits van onder meer Katy Perry, Taylor Swift, Pitbull en Nicki Minaj ‘slecht’ zijn. Objectief slecht, ‘iedereen-weet-dat-dit-slecht-is’-slecht.

“Natuurlijk hangt muzikale voorkeur ook voor een stuk af van je persoonlijkheid. Mensen die avontuurlijker aangelegd zijn, zullen al snel op zoek gaan naar iets anders, iets onbekends. Maar over het algemeen lijken we voorgeprogrammeerd om consonante deuntjes mooier te vinden dan dissonante composities”, schrijft Kennes, en verwijst daarbij naar een onderzoekje onder babies.

Smaak is sociaal bepaald

Smaak, wat is dat? “De hel, dat is de muzieksmaak van anderen”, schreef cultartiest Momus ooit, een variant op Sartre’s L’enfer, c’est les autres, en tevens het credo van TPO’s kopman Bert Brussen, maar dat terzijde.

Een experiment uit 2007 van Duncan J. Watts liet zien dat smaak voor een groot deel sociaal bepaald is. Hij maakte een database met liedjes van onbekende bands, en liet twee groepen onderzoeksdeelnemers de nummers luisteren en beoordelen. Als ze dat wilden, konden ze een liedje ook downloaden.  De ene groep zag alleen titel en bandnaam, de andere groep werd verdeeld in acht ‘werelden’. Zij konden zien wanneer een bepaald nummer populair was in hun ‘wereld’. Zodra een nummer meerdere keren werd gedownload in een bepaald wereldje, begonnen ook anderen dat te doen.

‘Hits’ verschilden per wereldje. In de controlegroep verschilden populariteit en waardering nauwelijks van elkaar.

Het experiment bewees niet dat mensen lemmingen zijn, maar dat we sociale wezens zijn, benieuwd naar waar anderen naar luisteren zodat we over hetzelfde onderwerp kunnen praten. Het koffie-apparaat-effect, of de stamtafel; bepraten wat we allemaal gezien of gehoord hebben. Carl Wilson, die het experiment aanhaalt in zijn zeer aanbevelenswaardige boekje over Céline Dion’s album Let’s Talk About Love (uit de 33 1/3-reeks) schrijft: “We zijn ook onzeker over ons eigen oordeel, we willen dat het liefst afzetten tegen dat van anderen. Dus liedjes kunnen vaak beroemd zijn enkel omdat ze beroemd zijn.”

Douglas Watts voegde nog iets toe aan zijn bevindingen: “Sociale invloed toelaten bij het bepalen van hits, maakte ze alleen maar meer onvoorspelbaar.”

Omloopsnelheid van hits

De versplintering van waar we allemaal naar kijken (van NPO tot Netflix) en waar we allemaal naar luisteren (van Spotify-playlists tot de regionale omroep), zorgt er enerzijds voor dat ‘hits’ op welk mediaplatform dan ook relatief zijn geworden. Maar de drang om aan te haken bij wat anderen blijkbaar leuk vinden, is ook groot. Vandaar dat de omloopsnelheid van hits tegenwoordig een stuk kleiner is. Kijk bijvoorbeeld naar het chartverloop van Happy in de MegaTop50.

Kortom: via computerprogramma’s mag dan te voorspellen zijn wat een hit zal gaan worden, je kunt ‘m nog zo vaak draaien,  als we niet de aandrang voelen om erover te praten, om ervoor naar het theater te gaan om geshockeerd te worden, om ernaar te luisteren omdat anderen ernaar luisteren, dan zal het nooit een echte hit worden. Hooguit een gekochte, zoals deze nummer 1 hit die niemand kent. Dat lijkt me eerder iets om tegen in opstand te komen en hard BOE! om te roepen.

Guuz Hoogaerts is muziekjournalist.