Over de grenzen van het veiligheidsdenken

15-04-2014 13:10

Een opmerkelijke actie van het Belgisch Instituut voor Verkeersveiligheid (BIVV): een filmpje waarin hardrijders onverhoeds op hun eigen begrafenis worden uitgenodigd. Inclusief afscheidsredes, tranen met tuiten, gesnik: uiteraard bedoeld om lieden met een zware voet tot inkeer te brengen. Motto van de campagne, een leuke woordspeling op zich: ‘Te snel gegaan’. Dat BIVV heeft al een serieuze staat van dienst met tal van knappe acties en gedenkwaardige slogans. Maar hier wordt natuurlijk een lijn overschreden, letterlijk dan: de lijn tussen leven en dood, deze en gene zijde. 

De paradox van een levende die zijn eigen begrafenis meemaakt roept onmiddellijk de vraag op naar de status van een echte dode die op zijn begrafenis zou komen ‘spoken’. Het is dan helemaal niet zeker dat die ons zou aanmanen tot meer voorzichtigheid. Stel dat het andersom was?

Wie is de volgende?

Het bijwonen van de eigen begrafenis is strikt genomen alleen mogelijk wanneer er leven is na de dood. Men is dan aanwezig in een ritueel waar men eigenlijk niets meer mee te maken heeft. Men ‘is’ er, maar niet meer als rouwende, doch in een andere, verlichte staat, misschien wel vrolijk of extatisch. Wat het beeld haast niet mocht vertellen, zegt de muziek: sterven is haast klaarkomen.

Beethoven en Chopin speelden met het idee, respectievelijk in de derde symfonie en in de klaviersonate nr. 2 (de overbekende treurmars). Altijd is er een middendeel in grote terts: de doden lijken niet ongelukkig, al zit hun vrolijkheid verstopt in de obligate rouwceremonie van de nabestaanden,- volgens Freud omdat er latente schuldgevoelens bij hen spelen. Dit dan weer vermengd met het gehakketak rond de erfenis.

Maar goed, de dode als vrolijke eregast op zijn eigen begrafenis. Wat als die doden zich voortdurend tussen ons ophouden? Daarmee is de doos (of de lijkkist) van Pandora geopend: tussen de biomassa zit iets van een lichtere stof waarover wij, stervelingen alleen kunnen speculeren. Dat het om ‘onbekommerde anti-materie’ gaat van schimmen, is dan misschien nog te zwak uitgedrukt. Mogelijk gaat het zelfs om mentale energie die ons probeert te verleiden om ook de overstap naar gene zijde te maken. Zoals de bruid haar boeket achter de rug gooit voor de volgende uitverkorene, zo duidt de overledene op een begrafenis ook aan wie na haar of hem komt.

De dood als uitdaging, met een subversieve schim als begeleider (psychopomp): we zitten nu natuurlijk ver van de boodschap rond verkeersveiligheid, eerder integendeel. En we bieden ons graag aan als volgende laureaat voor de prijs van de ‘Skeptische put’ van het SKEPP-genootschap, op zoek naar niet-verifiëerbare pseudowetenschap. Want dat is filosofie natuurlijk: hangen over skeptische putten.

Onvermijdelijk en onmerkbaar overschrijdt het denken over het leven de grens van dat leven, en dan wordt het sowieso speculatie, cum mortuis in lingua mortua. Een puur vermoeden dus: iets trekt ons van de overzijde aan. Heel de tijd door. In de Germaanse mythologie en bij Wagner vervrouwelijkt tot Walküre, doodsmaagd en hemelhoer voor de krijger, kunnen we dit erotisch fantasme rustig terug uitkleden tot op het niveau van een paranormale realiteit: levenswil en doodsdrift vormen één geheel. En het is deze laatste die ons wenkt en over de streep trekt. We willen haar ook, zonder het te willen. We weten dat ze er is, zonder het te weten. We zoeken haar, maar dat is niet nodig,- zij zoekt ons op.

Gevaarlijk leven

Waar Wagner op een eminente manier naar verwijst, is de notie van roes en snelheid in het sterven, en de attractiviteit van het gevaar. Te snel gegaan! Of niet snel genoeg? Helden blazen hun laatste adem niet uit op het bed, maar sterven onderweg, in het heetste van de strijd en in galop. De zware voet dus. Nu valt het verkeersveiligheidsfilmpje helemaal door de mand. Niet alleen worden wij op de begrafenis uitgenodigd door de gevallen snelheidsduivel om hem op te volgen, het verkeer lijkt ook zelf één groot slagveld dat ons de kans geeft om te sterven. De kans, jawel. Het is nooit zeker, maar daarom juist trekt het gemotoriseerde avontuur ons aan, als een Russische roulette.

Het verkeer als kansspel en doodsbrenger: er is weinig nodig om dit denkbeeld te censureren als crypto-fascistisch. Toch lijkt er onder de huidige veiligheidsobsessie, door de overheid preventief en repressief gehandhaafd, een andere, tegengestelde lijn te lopen die het verkeer als (dodelijk) spel promoot. Mogelijk speelt in het beheer van dat verkeer een onbewust gedoogbeleid tegenover de letale roeservaring, de roekeloosheid, het negeren van risico’s.

Dat vooral mannen in het verkeer sterven (vrouwen lopen hooguit een deuk of een kras op tijdens het parkeren), voedt de idee dat het aloude gevecht met de prooi of met de vijand gesublimeerd is tot het razende traject van de automobilist, spookrijder, op zoek naar de crash. Regelmatig zelfs rijden ze zich te pletter tegen een boom of een muur, zonder remsporen en zonder alcohol. Zelfs als men dit banaal klasseert als een ‘mogelijk geval van verdekte zelfdoding’ miskent men nog de uitdagende, letale werking van het wegennet zelf, én de in onze hypothese werkzame krachten vanuit een ‘dodenrijk’.

Zo vloeien preventie en verlokking in elkaar. We willen sterven, en het verkeer helpt ons graag een handje. Zoveel drempels, waarschuwingsborden en flitscamera’s er worden geïnstalleerd, zoveel worden ze genegeerd. Men wil slachtoffers vermijden, vooral kinderen die sterven, dat is iets verschrikkelijk. Maar wat met de zeven jongeren, aan veel te hoge snelheid met hun BMW gecrasht op de E314? Wat daagde hen uit om die rijdende tankwagen vanachter te rammen? Daarop kwam geen antwoord. Verboden vraag dan: is er iets dat nog uitsteeg boven hun levensdrift, namelijk de aantrekkingskracht van het gevaar en de dood?

Fobiën

Bij nader toezien is het gevaar overal: volgens de verzekeringsstatistieken gebeuren de meeste dodelijke ongevallen thuis. Het verkeer is niet de enige doodsoorzaak, maar het lijkt wel een krachtige verleider die door geen enkele veiligheidscampagne te temmen valt. De conclusie is dat de eros/thanatos-ervaring aan de grondslag ligt van alle risico’s. Hoewel veiligheid dé postmoderne obsessie is, wordt de wereld er helemaal niet veiliger op. Hoewel Ban Ki Moon zich het vuur uit de sloffen loopt om vrede te stichten, met woorden vooral, houdt de oorlog niet op, integendeel.

Alle doodsremmende instanties lokken tevens de dood uit, omdat het gevaar ons fascineert. De doodskop en zijn afgeleide, de gevarendriehoek, waarschuwen met beelden, maar zingen tegelijk het lied van Nietzsche: ‘Man muss gefährlich leben’. Vandaar seks zonder condoom, rijden zonder gordel, het negeren van verbodstekens allerhande.

Deze donkere psychoanalyse, vermengd met een vermoeden omtrent krachten die ons ‘van gene zijde’ tegemoet komen en uitnodigen om het gevaar te benutten, kan een deel van de vrees wegnemen. Want angst, daar wordt een mens pas ziek van. Het vreet aan ons als een trage kanker. Dat de Vlaamse publieke zender uit een enquête (‘De foto van Vlaanderen’) afleidt dat de Vlaming fundamenteel bang is voor van alles en nog wat, is dan ook een verkapte poging om een self-fulfilling prophecy te lanceren en de Vlaming ook echt bang te maken. Waarvoor? Voor zijn eigen schaduw?

De schrik voor het gevaar en de doodsangst zijn attitudes die ons afsnijden van de complexe realiteit die het leven is. De fobische mens leeft noch sterft, hij sluimert. In de limiet kruipt men in een doos om zich levenslang te beschermen, de doodskist-voor-de-dood dus. Net om die lethargie te omzeilen wordt het gevaar gezocht en wordt er snel gestorven, eensklaps, fataal. Net op de climax is het gedaan.

Het euthanasiedebat heeft de ‘gewilde dood’ bespreekbaar gemaakt, als een laatste uitweg voor wie lijdt. Maar wat als hij ook een hoogte- en eindpunt betekent voor wie geniet?